Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [59]die van het zuiden zullen Ezau's gebergte, en die van de laagte zullen de Filistijnen erfelijk bezitten; ja, zij zullen het [60]veld van Efraim en het veld van Samaria erfelijk bezitten; en Benjamin [61]Gilead. 59. Hebr. het zuiden zullen, enz. Juda strekte zich in het zuiden van Kanaan tot aan het gebergte van Ezau. De Joden, die in de laagte woonden, grensden aan het land der Filistijnen, gelegen westwaarts langs de Middelandse zee. Anders aldus: en zij zullen erfelijk bezitten het zuiden [namelijk] het gebergte van Ezau, en de laagte [namelijk] de Filistijnen, enz. Verg. Deut.1:7; Joz.10:40; Richt.1:9; 2 Kron.28:18. Het is ene profetie [naar de stijl en staat van het Oude Testament] van de uitbreiding van het Evangelie van Christus onder de vijandelijke heidenen. Verg. Amos 9:12; Zef.2:7,9, enz. met de aantekening aldaar. 60. Dat is, land, gelijk Hos.12:13. Dat is, de voornaamste der tien stammen, welke Efraim was, een verleider van de rest en Samaria de hoofdstad daarvan. 61. Versta, zal Gilead bezitten, gelegen over de Jordaan, toebehorende Ruben, den halven stam van Manasse en Gad.